‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’ Vraagt de winkelierster.
‘Verkoopt u ook grote toverballen?’
‘Ja meneer, die staan hier op de toonbank.’
‘Zou ik er misschien één mogen voelen?’
In zijn opgehouden hand legt de winkelierster een toverbal. Als hij deze omsluit slaakt hij een triomfantelijke kreet. ‘Dat is precies de juiste maat! En zo glad… Glanzen ze ook werkelijk mooi?’
‘Deze toverballen zijn afgewerkt met glansmiddel meneer. Hoeveel gram zal ik voor u afwegen?’
‘Ik wil graag twee toverballen kopen. Maar zou u me eerst kunnen vertellen in welke kleuren u ze heeft?’
De winkelierster begint de kleuren op te noemen: ‘Rood, groen, oranje, paars, blauw, geel en roze.’
‘Twee blauwe is het meest normaal,’ zegt hij bij zichzelf, ‘en geel staat zo ongezond.’ Dan legt hij een muntstuk op de toonbank en besluit: ‘Doe maar één blauwe en één oranje, het is tenslotte carnaval.’
Opgetogen loopt hij de winkel uit, de hoek om. Daar werpt hij zijn bril in de struiken en duwt hij voorzichtig de toverballen in zijn oogkassen.
Uit de publicatie Opgerolde tuinen, 2019