Als moeder klaar is met de wortels, klopt vader op de kist. Slaperig schuifelen hun kinderen de keuken binnen. Hij wacht tot zij rond de kist staan en tilt het deksel op; uit de donkerte stijgen stofdeeltjes in de gloed van de keukenlamp. De kinderen wrijven in hun ogen en nemen wollen capes van hem aan. Zij zien hoe vader en moeder zich plechtig in de zwarte wol hullen, en terwijl ze hen giechelend nadoen wordt er op de deur gebonsd. Aan het keukenraam trekt de stoet al voorbij.
‘Hemeltje’, met vlugge vingers schikt moeder de kraagjes en vanonder een kleed haalt ze de mand tevoorschijn. Vol verwondering pakt ieder kind er een wortel uit. Dan stapt vader naar de deur; moeder duwt de kinderen zachtjes voor zich uit.
Her en der worden voordeuren geopend en tuinhekjes gesloten, buren sluiten aan bij dorpsgenoten. Allen dragen mantels en lichtende wortels, de schijnsels geven hen gele maskers. Ze schuifelen door de straten, voorbij de heggen naar de rand van het dorp. Daar glijden zij over de velden verder en verder de duisternis in, tot zij oplichten als stofdeeltjes uit de donkere kist.
Uit de publicatie Opgerolde tuinen, 2019